13 februari 2016

Braakland



 

Het kind heeft een naam: ik lig braak. Alle goeie dingen bestaan uit drie: schaar-steen-papier, gangen, maatpakken, Hanson. Evenzo het drieslagstelsel. Ik ben een slordige anderhalve maand geleden begonnen aan een nieuwe cyclus decennia. In het eerste decennium van mijn leven leerde ik eerst boeren en leerde ik het later weer af. In het tweede kreeg ik een grote mond en veel boeken. In het derde had ik drie mannen en vijf jobs. Het is met andere woorden hoog tijd dat ik het gewroet in de aarde staak en eens op de vloer ga liggen om een beetje naar het plafond te staren.

Een beetje zitten niksen. Ja. Voorwaar, ik zeg het u, van niksen komt fixen. Ik loop nu al een week of twee en een half de thanons en sois van dit land af, op mijn slippers. Ik kijk rond en versta niks en bepotel bloemen met schone stampers en observeer al het wonderlijke onbekende en ben bevoordeeld om een kind te mogen zijn. De snoepwinkel genaamd Bangkok heb ik gelaten voor wat hij was (sugar rush, anyone?) en ik hem hem ingeruild voor Chiang Mai, een laid back stadje op mensenmaat waar ik me gelukkig prijs dat ik zo’n verwonderd kind mag zijn. Alles is nieuw en weinig geeft zo veel mentale voldoening als het voeden van leergierigheid. Dat er fysiek wat minder voldoening is en dat de happy endings schaars zijn, dat leg ik u een andere keer wel uit.

Het is een broos geluk, evenwel, dat van de ontdekkingsreiziger in zijn avonturenpark. Want er is braakliggen en braakliggen. Het braakliggen dat ik ambieer is van de restoratieve soort. Het is de rust die deugd doet, de rust die voorgeschreven wordt gelijk een kuuroord in alpijns gebied, de rust die voedt en kneedt en doet rijzen. Het braakliggen waaraan ik ten prooi val, echter, is van een heel ander allooi en ontvouwt zich in de nachtelijke uren die de lokaal opgelegde avondklok (gezellig, zo’n militair regime) onder de mat tracht te vegen. 

In het kielzog van mijn lokale gids en nieuwe favoriete nonkel Brian, lokaal verankerd fenomeen dat zich verwant mag noemen aan Ierland, hang ik dus op café. Een of ander Chinees lagedrukgebied heeft de temperatuur gekelderd tot 11 graden. Mensen gaan dood van de koude en wij leren de Thai groggs maken met kruidnagel en limoen. We stoken een vuur en 48 uur lang klink ik met drinkebroeders zoals ik het thuis ook had kunnen doen, maar dan goedkoper. 

Het teleurstellende resultaat is dat mijn zopas herwonnen schrijfdrang volledig genekt wordt. Niks geen dagelijkse notities. Nul toevoegingen aan mijn volstrekt nutteloze lijsten zoals ‘wat monniken doen’, ‘dieren’ en ‘het gemis’. Het ging nochtans goed: de ononderbroken heerschappij van de woorddroogte die de inkt uit mijn pen zoog was verslagen. Maar neen. Ik schrijf geen letter meer, noteer niet eens de plaatsen waar ik geweest ben en lees amper tien bladzijden in een boek dat allang uit had moeten zijn. Het brein staat op (sterk) water en brood, er wordt in basisfuncties voorzien maar er valt nog weinig sapiens aan mijn homo toe te schrijven.

Er bekruipt mij als gevolg van zo veel luiheid een christelijk geïnspireerd gevoel van schaamte. Erger, het is zowaar een juk van katholieke aard, zonder twijfel gelieerd aan een van die geboden die ik had moeten onthouden uit de catechese. Ik ben namelijk niet werkeloos geworden om echt helemaal radicaal te niksen, ziet ge. Nee. Ik moet enkel rusten gelijk een goed bier. Enfin, nee, geen bier — drank is den duvel. Kaas. Kaas is goed. Ik moet rijpen gelijk een Passendale. Beheerst. Met rustige vastheid, want enkel volgens tsjevistische voorschriften kan een mens tot inzichten komen, dat is algemeen geweten. 

Ja.

Maar eerst aperitieven.