12 oktober 2016

La Tendresse

 

De wereld vertoont zwarte gaten. Ik vertel u niks nieuws, dat weet ik, maar ik ben een chroniqueuse van de waarneming en dus rapporteer ik. Ik zie, ik zie, wat gij niet ziet. Het is vaag omlijnd, wordt wazig van zodra ge er recht naar kijkt en trekt aan u gelijk de zwaartekracht. Juist, ja: Het Gemis. 

Ik had u beloofd, de laatste keer dat ik u inkijk bood in mijn binnenkant van zachte roze glimmende vlezen en vliezen, dat ik iemand zou worden die Graag Ziet. Ik zou mijn talent voor cynisme verkwanselen — want het is te gemakkelijk, een cynicus worden. Het is aan de zijlijn staan en met modder gooien, niet eens met stenen of piano’s (piano’s zijn altijd goed om mee te gooien). 

Zo gezegd, zo gedaan. Ik stroom over van de liefde, tegenwoordig. Overal liefde! Aan mijn doelgroep valt evenwel nog te schaven: mijn liefde klit aan De Onbereikbaren. Ik weet het, ik weet het. Maar volgens herejezus zijn zij niet minder waardig van liefde dan de Beschikbaren, al snapt ge dus allicht dat ik zo plots met een praktisch probleem zit van onverwerkte overschotten. Want wat moet een mens dan, met al die liefde? De straten blank zetten? Ik vraag het u. Kan ik ze oppotten, bewaren voor later? Moet ik ze pekelen? Tweedehands aanbieden? Schenken aan de wetenschap? Straks moet ik een uitverkoop gaan houden, of — erger — een valutaverlaging. 

Het is een probleem, die liefde van mij. “Ga toch gewoon op Tinder”, zeggen ze dan. Ach, rot op met uw Tinder. Natuurlijk wil ik orgasmes. Iedereen wil orgasmes. Maar die kan ik eigenhandig ook wel produceren. En gaat dat dan niet vervelen? Natuurlijk gaat dat vervelen, maar dat is niet zo belangrijk. Ik vraag u: wie op Tinder gaat mijn haar aaien? En waarom is het dat ik me onsterfelijk belachelijk zou maken als ik op Tinder schreef, bij wijze van slagzin — want dat moet een mens hebben tegenwoordig, zijn eigen slogan, logo en elevator pitch — Jill, 30, wil gekriebeld worden in de hals en verder niets. 

Ik vraag u, met de woorden van Regi: waar zijn die handen? Waar bevindt zich de categorie mensen die het goed vinden om u hoofdmassages te geven zonder dat ze daar in ruil andere hand- en spandiensten voor verwachten? Mensen die niet stinken. Ook niet naar patchouli en bomen die ze eerder die dag geknuffeld hebben. Waar zijn de mensen waar ge naast kunt slapen als het koud is, zonder dat hun handen gaan wandelen zodra uw eerste voorsnurkje u ontsnapt of hun lief in een colère schiet wegens ongehoord? Où est-elle, la tendresse? 

Ik weet wat ge gaat zeggen. Ja. “Bij de kapper.” Daar zijn de handen. Ach. Waar is de tijd dat ik blond was en mijn verschroeide hoofdhuid liet wassen door de zachtaardige coiffeuse die haar tijd nam voor trage, circulaire en capillaire routes op mijn schedel? Ja, doe die crèmespoeling ook maar. Maar neen, ik moest zo nodig weer bruin worden en alles zelf doen. Twee potjes chemie op mijn hoofd, klets. En het ergste? Ze blijven niet plakken, de potjes. Mijn innerlijke blondine schijnt door. 

En voor ge denkt dat ik een kniesoor ben en ge mij voor mijn Sinterklaas zo’n onnozele spin cadeau doet die zogenaamd de kosmos in mijn schedel even zal herorganiseren in een uiteenspatting van euforie: ik ben niet alleen, ik ben er zeker van. Ik heb zelfs bewijs. Vorige week was ik op Tenerife. Ge moet zo niet kijken, er waren een hoop drogredenen voor mijn aanwezigheid aldaar. Het stikte op dat eiland van de peluquerías. Ge zoudt denken dat dat pruikenmarchands zijn, maar neen, dat is gewoon Spaans voor kapper. En waar stikte het daar nog van? Mémétjes en pépétjes. Gelijk ge bij ons in Duinbergen go-carts huurt, is de florerende commerce op de Playa de Las Américas die van de elektrische rolstoelverhuur. Er waren er blauwe en rooie en ze hadden een sticker van de verhuurder achter op het zitje, zodat ge uw bolide nog weet terug te brengen na gebruik. En het beste: er waren tandemversies voor de onverdroten piloten die liefst geen minuut van elkaars zijde weken. Zotjes. Maar kappers dus. Op elke paella-beladen straathoek, met foto’s van glanzende, zijden lokken en met keerborstels waarmee ze zilvergrijs getrimd goed op een hoopje vegen. Dat is geen toeval, zeg ik u, dat al die ouden van dagen wekelijks naar de coiffeur gaan. Zij en ik, wij delen een queeste. 

Gij trouwens ook, al weet ge het misschien nog niet. Ge moet zo meewarig niet kijken. Op een dag zijt gij 83 en is uw enige aanraking die van de kapster die een beetje naar pan con tomate met veel ajo ruikt, ondanks de wolk Elnett die haar op de huid zit als een schaduw. Wat een verschrikking: de afwezigheid van een andere huid om de uwe aan te spiegelen. Alsof rimpels een huid minder huid maken. En ik heb nog geeneens rimpels. Alleen dat grootse oppervlak, glooiend gelijk het uwe, gevouwen om een hoopje botten, gespannen gelijk een trommelvel. Wat moet een mens anders met een trommelvel dan muziek maken?