6 december 2016

Dardennen — Deel III

 

’s Ochtends ontwaak ik in een mistbank, de wereld is opgelost in melkwit. Ik sjok naar het toilet, een schaalmodel van mijn cabane op zo’n meter of tien afstand. Ik ben naakt in de warme zachtheid van mijn gevoerde winterjas, mijn blote voeten in de klompen van de vrouw des huizes. Ik geeuw, gezeten op mijn ecologische troon. Eén schepje zaagsel voor pipi, twee voor kaka. Ik bedenk, in de vrieslucht, dat het aanvoelen van temperatuur grotendeels een psychologische aangelegenheid is. Ik zou het koud moeten hebben. Ik heb het altijd koud. Maar hoewel het gras wit is en fijntjes glinstert in het licht van de lamp die ik op mijn hoofd gemonteerd heb om de duisternis te verjagen, voel ik mij warm en wollig. Ik sta in niets dan mijn vel in de keuken die ook de eetkamer en de living is voor een kattenwasje.

Mijn voornemen om te douchen wordt namelijk onderuit gehaald door de winter die de leidingen halsstarrig dichtknijpt. Geen nood, een vuil bestaan is ook een bestaan. Ik perfectioneer intussen mijn tactiek met de wc-rollen (aanmaakhout in wc-rol duwen, wc-rol in de fik steken) om de kachel in gang te krijgen. Efficiëntie is het codewoord voor wie zich Thoreau waant aan Walden Pond. De krant dient om te lezen en vervolgens om de haard mee aan te steken, soms ook om mijn stapschoenen te drogen. Water kook ik voor een eitje, thee en de afwas. Ik snij een venkel in stukken en bewaar de snorkels die er uit groeien voor in de soep. Het oude brood versnijd ik tot croutons voor in mijn restjessoep. Niets gaat verloren, behalve de uren. 

Er is geen eenzaamheid.
Er is geen verveling.

Dagelijks zijn er keuzes te maken voor de zon verdwijnt achter de luciferdunne dennen op de heuvel aan de overkant van mijn vallei. Zou ik solitaire spelen? Aquarellen proberen op papier krijgen? Mij verdiepen in de gids van eetbare paddestoelen? Scrabblen tegen mezelf, in het Frans? Verstoppertje spelen met Amedee?

’s Avonds is het halfnegen wanneer mijn lichaam aangeeft dat het slaaptijd is. In het bos word ik een marmot wier bioritme bepaald wordt door de stand der hemellichamen. Het is vreemd hoe ik mij probleemloos plooi naar de standaarden van het bos. Thuis zou ik lopen wortelen als de binnentemperatuur 16° bedroeg, hier maak ik me vrolijk over dit cijfer dat er zo vroeg in de ochtend op wijst dat de bouwer niet gierig is geweest toen er geïsoleerd moest worden. Thuis had ik die venkelsnorkels in de vuilnisbak gekieperd. Thuis had ik het te fris gevonden om in een wollen trui de winterzon op te zuigen op mijn kleine balkon. Thuis had ik niet tweemaal een halfuur op de bus gezeten om met een lege en vervolgens volle trekrugzak naar de supermarkt te tjokken. Thuis loop ik te sakkeren als het regent en dicteert buienradar mijn fietsuitjes, hier loop ik er twintig kilometer doorheen, met de glimlach. Thuis is de kans dat ik natte schoenen opnieuw aantrek nihil. Thuis vind ik het vreselijk als wildvreemden mij aanspreken op de bus.